Een haar groeit vanuit een haarzakje (haarfollikel) dat in de huid zit. Een haar kan zich in verschillende fasen bevinden. Zo zit 85% van de haren in de anagene (groei-) fase, 13% in de telogene (rust-)fase en 2% in de katagene (overgangs-)fase.
Haren groeien dus niet voortdurend, maar in fasen.
Overal op het lichaam bevinden zich haarfollikels, de handpalmen en voetzolen uitgezonderd. Maar niet overal bevind zich hetzelfde type haar. Zo zijn er vellus haren; zacht, niet gepigmenteerd haar met een lengte van 2 tot 3 mm (donsharen) en terminale haren; grover, doorgaans gepigmenteerd en wisselend in lengte.
Vellushaar komt voor op o.a. het gelaat en de rug en terminale haren komen o.a. voor op de hoofdhuid, de schaamstreek, de wimpers en de wenkbrauwen. Maar bij sommige vrouwen komt de terminale beharing ook in het gelaat voor. Dan spreekt men van overbeharing.